Zelfmoord

Klik hier voor de powerpoint
Klik hier voor het document
Klik hier voor het origineel artikel

In het artikel 'Zelfmoord' (uit het Nederlandstalig tijdschrijft ' Neuropraxis') wordt er ingegaan op achtergronden en toepassingen van neurowetenschappelijke informatie. Zaken zoals onderzoek, diagnostiek en behandelingsmethoden worden er in besproken. Er wordt een beknopte biologische beschrijving gegeven waarin de nadruk gelegd wordt op genetische factoren (omgevingsfactoren worden minder besproken).
In de meeste gevallen is een psychiatrische stoornis de oorzaak van zelfmoord. Uit een biologisch onderzoek blijkt echter wel dat zo'n stoornis niet alles verklaart.
In dit artikel wordt het biologische onderzoek naar zelfmoord samengevat. Het artikel gaat over onderzoek dat werd afgenomen in Nederland.
De laatste jaren is aantal mensen dat zelfmoord pleegt afgenomen. Het hoogste aantal zelfmoorden is in het land Litouwen en Azerbeidjan.
2 tot 3 maal zoveel mannen plegen zelfmoord als vrouwen. Het aantal pogingen tot zelfmoord is echter omgekeerd.
Zelfmoord bestaat uit 3 componenten: - de gedachten: vage tot concrete plannen
- mislukte pogingen
- voltooide zelfmoord
Er zijn meer mensen die aan zelfmoord denken dat een poging doen, en er zijn meer zelfmoordpogingen dan de voltooide zelfmoorden.
Voor elke geslaagde zelfmoord zijn er 10 tot 25 pogingen. Het aantal zelfmoordpogingen in 2007 waren 90 000. 400 000 mensen dachten aan zelfmoord. Dit mag zeker niet onderschat worden. De zelfmoordgedachten hebben een conflicterende fundamenteel ambivalent karakter die de geestelijke stabiliteit in de war brengt en tot ernstige wanhoop kan leiden.

Klinische achtergrond

In 90 % van de gevallen ligt aan zelfmoord een psychiatrische stoornis ten grondslag, meestal een stemmingstoornis (bv. depressie of manische depressie). Er zijn ook nog andere klinische kenmerken die het risico op zelfmoord verhogen, nl; impulsiviteit, agressiviteit, hopeloosheid, pessimisme, verslaving aan drugs, verslaving aan alcohol, seksueel misbruik, hersenbeschadigingen en neurologische stoornissen. Deze kenmerken hebben allemaal een invloed op zelfmoordgedachten.
Zo bestaat er bv. een relatie tussen posttraumatische-stressstoornissen en zelfmoordgedachten en planning. Posttraumamtische-stoornis is wanneer je herhaaldelijk een traumatische ervaring herbeleeft onder de vorm van flashbacks, nachtmerries en verslaving. Dit leidt tot een zekere hopeloosheid en dus uiteindelijk tot zelfmoordgedachten.
Ook impulsiviteit en agressiviteit spelen een rol omtrent zelfmoordgedachten.
De Amerikaanse onderzoeker Thomas Joiner zegt dat er niet één specifieke oorzaak van zelfmoord is maar meerdere. Het niet-functioneren van de impulscontrole en het intens psychologisch lijden zijn de belangrijkste factoren. Psychologisch lijden is het gevolg van sociale isolatie, hopeloosheid en het gevoel hebben nergens bij te horen.

Neurobiologische factoren

Een meta-analyse heeft aangetoond dat bij een niet geslaagde poging tot zelfmoord alleen de serotoninemetabolieten verlaagd waren (van alle neuroactive monoamines). Lage serotonineconcentraties zijn typisch voor meer gewelddadige zelfmoordpogingen. Dit komt omdat agressie gekoppeld is aan een lage serotonerge activiteit. Daardoor plegen er ook meer mannen dan vrouwen zelfmoord.

Ook is het prolactineproces lager dan bij depressieve en normale mensen. Zo is er een verminderende serotonerge activiteit in de hersenen, die dus specifiek is voor zelfmoordgedrag.

Verstoringen in het neurofysiologische stresssysteem kunnen ook leiden tot zelfmoordgedrag. Dit houdt in: hoge rustniveaus van cortisol, het stresshormoon. Ook posttraumatische stressstoornissen zijn gekoppeld aan lage cortisolspiegels.Lage bloedcholesterolspiegels zijn ook geassocieerd met zelfmoordgedrag.

Even op een rijtje:
Factoren die een rol spelen tot zelfmoord en daartoe kunnen leiden:
- cortisol speelt een rol en is dus ambivalent
- verlaagde serotoninemetabolieten; lage serotonineconcentraties
- de prolactinerespons ligt lager , dit wijst op een verminderde serotonerge activiteit in de hersenen
- verstoringen in het neurofysiologische stresssysteem
-lage bloedcholesterolspiegels (beperken de synaptische plasticiteit)

Hersenstudies

Nadelen bij zelfmoordonderzoek zijn :

  • Het ultieme fenotype(=de geslaagde zelfmoord) moeilijk te onderzoeken is. Het individu is al dood.

De beschikbaarheid van biologisch materiaal is o.a. afhankelijk van:
- de toestemming van het individu
- verkozen zelfmoordmiddel
- verlopen tijd na het overlijden

  • gebruik van drugs voor het overlijden, afwezigheid van klinische data rond tijdstip niet goed weer te geven.
Onderzoek van Oquento en collega's:

Wat? Het brein van depressieve patiënten met een zelfmoordpoging achter de rug vergelijken met het brein van depressieve , lage letaliteits-patiënten.
Hoe? met de PET-techniek (Positron Emissie Tomografie). Dit zijn driedimensionale beelden van functionele breinprocessen in rusttoestand en na een fenfluramineprikkel + psychologische testafname
Resultaat: De prefrontale cortex (PFC) van hoge-letaliteitsindividuen was minder actief en reageerden minder op fenfluramine dan die van de lage-letaliteitsindividuen.

Petstudie

Wat? Psychiatrische groep die een zelfmoordpoging had ondernomen die tot ziekenhuisopname leidde werd vergeleken met normale, gezonde individuen.
Resultaat: Een verminderde tryptophaantrapping in de orbitale en ventromediale PFC bij de groep met een zelfmoord achter de rug.
Besluit: Zelfmoordintentie : hoe lager de serotoninesynthese, des te hoger de zelfmoordintentie (Leyton)

Experiment van Audenart en collega's

Wat? niet-depressieve individuen met een zelfmoordpoging achter de rug.
resultaat: komen tot theorie dat zelfmoordenaards gedreven worden door aan de ene kant overactief limbisch systeem en aan de andere kant een suboptimaal functionerende PFC(bv. bij sociale afwegingen zoals spijt, empathie,…) en de regulatie van emoties.
Individuele verschillen
Waarom pleegt de ene persoon zelfmoord en de ander, ondanks hevige psychologische pijn, niet?
Hierbij spelen omgevingsfactoren en genetische factoren een rol. Zelfmoord is dus gemiddeld voor iets minder dan de helft genetisch bepaald.
Verder ook afhankelijk van:
- een onderliggende psychiatrische stoornis
- dezelfde genen beïnvloeden de verschillende componenten van zelfmoord
- persoonlijke ervaringen

Onderzoek Deens

Wat? tweelingen waarbij een onderzoek werd uitgevoerd i.v.m. de erfelijkheid van een stoornis zoals zelfmoord.
Resultaat: erfelijkheid wordt geschat op 30 tot 55 procent.
Nadelen van tweelingenonderzoek:
- Werden slechts beperkte tijd gevolgd, en dus kunnen zelfmoordpogingen gemist worden
- tweelingen zijn minder zelfmoordgevoelig dan singletons.

Zelfmoord is vanuit genetisch ook kwantitatief: meerdere genen dragen bij tot de expressie van deze eigenschap en hun individuele bijdrage is relatief klein. Slechte genversies leidt niet automatisch tot zelfmoord
Welke genen beïnvloeden het zelfmoordproces?
Genen die het serotonerge systeem beïnvloeden zoals serotoninetransporter (SERT). Ook het gen CRHRi, dat codeert voor de CRF receptor.
Ook alcohol en drugsverslaving zijn een belangrijke factor in het zelfmoordproces.
Er zijn ook zelfmoordgenen waarvan men het bestaan nooit vermoedde. Door de ontwikkeling van genchips is het goed mogelijk om een 'hypothese-vrij' onderzoek te doen.

Experiment van McGill-groep

Wat? de hersengenexpressie van zelfmoordenaars met en zonder een verleden van depressie vergeleken met die van normale mensen.
Resultaat: bij zelfmoordenaars was de expressie van de genen van het glutamaterge en het GABA-systeem anders. Er werden verschillen gevonden in de PFC-gebieden en in de hippocampus. Een gen dat specifiek is voor zelfmoord en niet voor depressie is het glutamaatreceptor( GRIA3).

Experiment van Gonzalo Laje en collega's

Wat? Onderzochten het ontstaan van zelfmoordgedachten als gevolg van behandeling met het antidepressivum.
Resultaat: twee andere genen die betrokken zijn bij het ontstaan van zelfmoordgedachten; papeline en interleukinereceptor. De rol van deze eiwitten in zelfmoordprocessen is onduidelijk.

(Verder) onderzoek van McGill-groep

resultaat: anders functionerende astrocyten in de PFC van zelfmoordenaars. Astrocyten zijn hersencellen die o.a. betrokken zijn bij het metabolisme en de reparatie van het brein.
Ook omgevingsfactoren ( in het algemeen onvoorspelbare en extreem emotionele gebeurtenissen) spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zelfmoordgedachten en -gedrag. Bv; Alchohol en drugs, werkloosheid, mishandeling, verlies van een kind of partner, vormen van geweld, isolatie en trauma…

Gen-omgevingsonderzoek

Wat? het effect van de interactie tussen genen en omgeving op de ontwikkeling van zelfmoordgedachten en gedrag.
Resultaat: de interactie tussen een bepaalde genetische serotonine-transportervariant en zware stress doet zelfmoordgedachten en gedrag toenemen. Ook zijn er interacties tussen vroegere mishandeling en bepaalde genen.

Modellen en behandelingen

Stress-diathesismodel van de Amerikaanse onderzoeker John Mann (beschouwt zelfmoord als een complicatie van een psychiatrische stoornis).
Diathesis is een lichamelijke of geestelijke constitutie (=gestel) die op een zeer specifieke manier reageert op externe prikkels zoals stress. Resultaat is dat de persoon gevoeliger is voor bepaalde ziekten.

Een zelfmoordpoging is het gevolg van hopeloosheid en impulsiviteit, hypergevoeligheid voor gebeurtenissen, het gevoel in de val te zitten en er nergens redding is.

Hoe kan er worden ingegrepen?
- de kans op een zelfmoordpoging moet worden ingeschat
- alle zelfmoordenaars bezoeken een dokter in de maand voor de daad
- de arts heeft bij dit bezoek een mogelijkheid tot interventie
- Arts geeft advies inzake de inschatting en het management van potentieel zelfmoordgedrag
- indien een groot risico: opname in psychiatrisch ziekenhuis
- familielid of vriend inschakelen om een oogje in het zeil te houden
- de toeging tot zelfmoordmiddelen moet zo goed mogelijk worden beperkt (bv. medicijnkast)
- psychiatrische stoornissen moeten meteen worden aangepakt met antidepressiva
- alcohol en drugsmisbruik zo snel mogelijk aanpakken
- patiënt van nabij volgen
- langetermijnvisie ontwikkelen die afhankelijk is van de specifieke problemen van de patiënt
vb; therapie, stressmanagement, dagprogramma's, rehabilitatie,…

Als de doodwens aanwezig blijft is een behandeling met lithium een optie. Het vermindert zelfmoordgedrag.

Onderzoek Deisenhammer

Wat? onderzoek naar de duur van het zelfmoordproces
Resultaat: korte tijd(<10 min) tussen eerste zelfmoordgedachte en zelfmoordpoging contact opnamen met een ander.
Ook is er een subgroep van zelfmoordenaars die moeilijk te bereiken zijn. Kenmerken van hen zijn: lage impulsiviteit, hoge zelfmoordintentie, helse vormen van psychologische pijn, slechts 1 uitweg.

Opmerkingen

Tegenwoordig is er veel aandacht voor zelfmoordonderzoek. Zelfmoord kent vele invalshoeken. Er bestaan zelfs gespecialiseerde tijdschriften (bv. Archives of Suicide Research). In dit artikel werd alleen een beknopte biologische beschrijving gegeven.

Bronnen

Audenaert, k., Peremans, K., Goethals, l. & van Heeringen, C. (2006). Functional imaging, serotonin and the suicidal brain. Acta Neurologica Belgica, 106, 125-131. [Kort & helder overzichtsartikel inzake zelfmoord & imaging studies]

Mann, j.J. (2003). Neurobiology of suicidal behaviour. Nature Reviews Neuroscience, 4, 819-828. [Samenvattend en toegankelijk artikel inzake zelfmoordneurobiologie]

Wasserman, D., Wasserman, J., Rozanov, V. & Sokolowski, M. (2009). Depression in suicidal males: genetic risk variants in the CRHR1 gene. Genes, Brain & Behavior, 8, 72-79. [Rol van allelische varianten in CRHR1.]

Ernst, C, Mechawar, N. & Turecki, G. (2009a). Suicide neurobiology. Progress in Neurobiology, 89, 315-333. [Goed, zeer recent overzichtsartikel]