Moord Zelfdoding

Klik hier voor de volledige publicatie

Het citaat: "Een vlaamse game-industrie? Het lijkt een contradictie maar ze bestaat neit. In vlaanderen werden in 2006 voor 150 miljoen euro aan games verkocht. Met de consoleverkoop erbij gaat het over een jaaromzet van meer dan 200 Miljoen euro."

klik hier voor powerpoint
klik hier voor word document
Klik hier voor origineel artikel

Synthese:

Moord-Zelfdoding in Nederland

In het artikel ‘moord-zelfdoding in Nederland’ wordt er een overzicht gegeven van voorgaande studies in andere landen over het onderwerp moord gevolgd door zelfdoding. In het artikel is er een verschil gemaakt tussen partnerdoding, kinderdoding, gezinsdoding, doding van overige familieleden en doding van niet-familieleden gevolgd door zelfdoding.

Inleiding:

In Nederland plegen er jaarlijks 1500 mensen zelfmoord (CBS 2007) en worden er 200 mensen vermoord (Nieuwbeerta &Leistra 2007). Meestal staan deze 2 gebeurtenissen los van elkaar. Maar in sommige gevallen kan er een link tussen beiden gelegd worden. In een Engelse term heet deze combinatie van moord en zelfmoord ‘Homecide-Suicide’ ofwel ‘Murder-Suicide’. In het eerste deel van de term wordt duidelijk verwezen naar moorden en daarna is er zelfdoding van de dader. Men verkiest de term ‘zelfdoding’ boven de term ‘moord’ omdat die impliceert op een strafbare feit.
Desondanks moord-zelfdodingen een grote impact hebben op de maatschappij, is er nog maar zeer weinig onderzoek verricht naar deze zaak. In Nederland is er zelfs nog geen onderzoek gedaan naar het aantal slachtoffers die betrokken zijn geraakt in moord-zelfdodingen. Verder onderzoek is zeker nodig om de ernst van dit “probleem” te begrijpen. Op die manier kunnen we dergelijke situaties beter inschatten, voorkomen en begeleiden. Dit artikel zal op een aantal reeds onderzochte vragen antwoorden geven.
Het voorval van moord-zelfdoding:

Uit een registratie van het totaal aantal moorden gevolgd door zelfdoding varieert het aantal van 1,5 procent in de Verenigde Staten(Berman 1979) tot 42 procent in Denemarken (West 1965). Een recent onderzoek uit Engeland en Wales toont aan dat tussen de 1 en 7 procent van de moorden eindigt in zelfdoding (Barraclough & Clare Harris 2002).
Als men deze percentages van moord-zefldoding in en tussen landen gaat vergelijken, dan kan men zeggen dat: “hoe hoger het aantal moorden in een populatie, hoe lager het aantal abnormale moorden, waaronder de dader die zal overgaan tot zelfdoding(Coid 1983).” Maar in een onderzoek van Milroy (1995) werd aangetoond dat de hypothese van Coid weerlegt kan worden. Milroy’s studie toont aan dat er meer moorden gepleegd worden in landen waar ook een hoger aantal moord-zelfdodingen plaats vinden. Milroy vindt in zijn onderzoek een mogelijke factor die hier een rol in speelt, namelijk er word het meest mensen vermoord in landen waar je gemakkelijk aan een vuurwapen kan komen.
Classificatie van moord-zelfdoding:

Om een overzicht te krijgen in moord en doodslag maakt men gebruik van een classificatiesysteem. De meest courante classificatie is de indeling op basis van de relatie tussen de daders en slachtoffers (Leistra & Nieuwbeerta 2003; Nieuwbeerat & Leistra 2003). Dit classificatie systeem werd voor het eerst ook gebruikt voor moord-zelfdoding door Marzuk e.a. (1992). Marzuk deelde dit criteria in in de 4 meest voorkomende typen:
1. Partnerdoding gevolgd door zelfdoding
2. Kinderdoding gevolgd door zelfdoding
3. Gezinsdoding gevolgd door zelfdoding
4. Doding van niet-familieleden gevolgd door zelfdoding
5. (doding van overige familieleden gevolgd door zelfdoding)

1. Partnerdoding gevolgd door zelfdoding:

Partnerdoding (ook wel uxoricide genoemd) is het meest voorkomende type van fataal huishoudelijk geweld, maar komt ook het meest voor bij moord-zelfdodingzaken. (Bourget e.a. 2000; Dutton & Kerry 1999; Malphurs & Cohen 2002; Marzuk e.a. 1992). Partnerdoding en daarna zelfdoding wordt het meest gepleegd door mannen. Deze mannelijke daders (die na de moord zelfmoord plegen) zijn overwegend ouder dan andere daders die geen zelfmoord plegen na een partnerdoding (Belfrage &Rying 2004; Lund & Smorondinsky 2001). Dit verschil in leeftijd wordt ten eerste verklaard aan de hand van de psychiatrische stoornissen die frequenter voorkomen bij een hogere leeftijd. Ten tweede, hebben de oudere daders vaak een intiemere en emotionelere afhankelijke relatie opgebouwd met het slachtoffer (Felthous & Hempel 1995).
Eerder gemaakte epidemiologische studies tonen aan dat er twee groepen van partnerdoding-zelfdoding zijn. De eerste groep wordt gekenmerkt door het pathologische type van het ‘bezitten’ van de ander; de tweede groep is vooral gericht op de thema’s als ouderdom en ziekte, waaruit een soort van ‘zelfdodingspact’ (wederzijdse afspraak tussen twee personen die besluiten om samen te sterven (Cohen 1961)) kan ontstaan.
Bij partnerdoding-zelfdoding waar er geen sprake is van zelfdodingspact, spreekt men ook wel van ‘male proprietariness theory’ (Daly & Wilson 1988; Wilson & Daly 1993; Wilson e.a. 1995). Volgens deze theorie ziet de man zijn vrouw als zijn seksueel en reproductief eigendom die hij kan bezitten en inwisselen. Maar wanneer de vrouw dreigt de relatie te verbreken of haar geliefde afwijst dan wil de man controle behouden over zijn vrouw. Met als gevolg: er word (fataal) geweld gebruikt (Bourget e.a. 2000; Dutton & Kerry 1999; Morton e.a. 1998). Gevolgd door zelfdoding wordt gepleegd omwille van berouw van de daarvoor gepleegde moord of omdat de dader ervoor al suïcidale gedachten had. (Berman 1979; Guttmacher 1960; Henry & Short 1954; Lester & Lester 1971; Stack 1997).

2. Kinderdoding gevolgd door zelfdoding:

Kinderdoding gevolgd door zelfdoding (ofwel filicide-suicide) is de op tweena meest voorkomende geval van moord-zelfdoding (Barraclough & Clare Harris 2002; Malphurs & Cohen 2002; Marzuk e.a. 1992; Milroy 1993; Stack 1997; Wolfgang 1958). Strict genomen zijn er 3 types van kinderdoding: ten eerste heb je de infanticide, dit heeft betrekking op slachtoffers die tussen de 1 dag en 1 jaar oud worden vermoord. Ten tweede heb je filicide, dit is de officiële term die gebruikt word om de kinderen tussen de 1 en 12 jaar oud slachtoffer zijn van zelfdoding. Kinderen die nog geen 24 uur oud zijn en die vermoord worden, zijn slachtoffers van neonaticide (Resnick, 1970). Bij de laatste vorm volgt er zelden zelfdoding.
Historisch is bij ons bekend dat kinderdoding gevolgd door zelfdoding meer een vrouwelijke dader zou hebben. Maar ook mannen spelen hier hun rol (Byard e.a. 1999; Cooper & Eaves 1996). Men moet hier vooral rekening houden met het feit dan te zelfdoding bij vrouwen na het vermoorden van haar kinderen vaak niet fataal is. Bij mannen is de zelfmoordpoging hierna vaak wel gelukt (Schackelford e.a. 2005). Volgens Shackelford e.a. (2005) neemt de kans op zelfdoding toe bij de dader in vergelijking met het aantal slachtoffers die gevallen zijn. Zij concluderen dat deze daders in een ernstige psychopathologische toestand zijn.
Na onderzoek is gebleken dat er twee redenen zijn waarom ouders mogelijk hun kind om het leven brengen. Ten eerste is het een vorm van zelfvernietiging van de ouder. De ouder ziet zijn kinderen als een deel of verlengstuk van zichzelf, die ze meenemen in de dood. Deze gedachte word gemotiveerd door een pseudoaltruïstische ouder (ouders die besluiten dat er niemand voor hun kinderen zal zorgen nadat ze overleden zijn) (Merleau e.a. 1999; Messing & Heeren 2004; Milroy 1995; Somander & Rammer 1991; West 1965). Een tweede reden waarop kan wijzen dat een kind het slachtoffer wordt van kinderdoding-zelfdoding is de agressie die de dader gebruikt om zijn partner te laten lijden(Holden e.a. 1996; Wilson e.a. 1995). Dit word ook wel het ‘Medea Complex’ genoemd.

3. Gezinsdoding gevolgd door zelfdoding:

Familicide-suicide bestaat uit een samenstalling van partnerdoding-zelfdoding en kinderdoding-zelfdoding. Deze vorm van moord-zelfdoding wordt vrijwel altijd gepleegd door mannen (Adelson 1961; Byard e.a. 1999; Harder 1967; Marleau e.a. 1999; Somander & Rammer 1991), voornamelijk door dertigers en veertigers (Ewing 1997) die meestal ouder zijn dan de daders van kinderdoding (Alder & Polk 2001).
Er zijn 2 meest voorkomende vormen van gezinsdoding gevolgd door zelfdoding. In een eerste geval spreken we over ‘suicide by proxy’ (Frazier 1975): de man en vader die wanhopig staan tegenover het lot van hun gezin en niet enkel het zichzelf van het leven beroven, maar ook zijn vrouw en kinderen. Zijn motivatie is vaak om hen te beschermen tegen geanticipeerde pijn en lijden, zoals van armoede door verlies van een baan of door echtelijke conflicten. In een tweede geval spreken we van ‘murder by proxy’ (Frazier 1975): hier wordt duidelijk nadruk gelegd op moord. De oorzaak van de doding is vaak te zoeken in de wraaksfeer. Hier dood de man zijn kinderen omdat hij ze een verlengde van zijn vrouw ziet.

4. Doding van overige familieleden gevolgd door zelfdoding:

Bij doding van overige familieleden gevolgd door zelfdoding wordt er moord gepleegd op de eerste- tot de derdegraadsfamilie. Ook hier worden er 2 types beschreven. Ten eerste hebben we de parricide of de ouderdoding. De dader heeft hier vaak als motivatie een geschiedenis van psychisch, seksueel of geestelijk misbruik gekend. De dader heeft hierbij een weloverwogen keuze gemaakt (Dutton & Yamini 1995; Meloy 1992). Een tweede type van doding van overige familieleden gevolgd door zelfdoding is siblicide ofwel doding van broers of zussen, gevolgd door zelfdoding.

5. Doding van niet-familieleden gevolgd door zelfdoding:

Doding van niet-familieleden gevolgd door zelfdoding is een vorm die uiterst zeldzaam. Als eerste motief vonden de onderzoekers (Hickey 1991; Mullen 2004) het idee van ‘payback time’: de daders zijn vaak enig kind en werden vaak gepest tijdens hun jeugd. Zij zien en ervaren de wereld als onrechtvaardig en koesteren wrok tegen een aantal personen. Uit een aantal onderzoeken is gebleken dat de dader op voorhand voorbereidingen doet voor zijn zelfdoding (Andersen e.a. 2001; Cantor e.a. 2000; Hempel e.a. 1999; Mullen, 2004).

Slotbeschouwing:

Tot nu toe is er in Nederland nog steeds geen systematisch onderzoek gedaan naar het moord-zelfdodingsfenomeen. Daardoor hebben we een groot kennisgebrek. Om dit gebrek te verkleinen hebben we een nieuwe databank opgezet met alle moord-zelfdodingen sinds 1992.
In de periode van 1992-2006 vonden we in totaal 106 moord-zelfdodingszaken. Dat wil zeggen dat er ongeveer zo’n 7 moord-zelfdodingen ofwel 4% van alle moorden per jaar plaats vonden. Deze cijfers werden vergeleken met cijfers vanuit andere landen. En daar uit is gebleken dat de vergelijking van de huidige situatie de epidemiologische wetten van Coid (1983) tegenspreken. De resultaten van huidige onderzoeken komen meer overeen met de bevindingen van Felthous & Hempel (1995). Hun bevinding was namelijk: moord-zelfdodingen het meest gelijkenis vertoonden met andere dodingen in gezinsverband in plaats van met de algemene moordstatistieken.
Uit onderzoek bleek dat de meeste moord-zelfdodingen met een vuurwapen waren gepleegd. Daarom zou het beperken van de legalisering rond vuurwapens een stap in de goede richting zijn om het aantal moord-zelfdoding te doen dalen in landen waar je een soepelere wetgeving hebt omtrent vuurwapens.
Tot nu toe hebben we enkel nog maar een beschrijvend en epidemiologisch onderzoek verricht. Dit zal niet volstaan om het aantal moord-zelfdodingszaken te doen verminderen. Daarom is het van belang dat we nog bijkomend onderzoek doen door middel van de psychological autopsy methode (Shneidman, 1981). Dit onderzoek is gebaseerd op interviews met nabestaanden van de overledenen en een onderzoek naar de ziekenhuisrapporten en strafbladen van de slachtoffers.

Bronnenlijst

  1. Coid, J. (1983) ‘Th e Epidemiology of Abnormal Homicide and Murder Followed by Suicide’. Psychological Medicine, 13, 855-860.
  2. Felthous, A.R. & A.G. Hempel (1995) ‘Combined Homicide-Suicides. A Review’. Journal of Forensic Sciences, 40, 846-857.
  3. Frazier, S.H. (1975) ‘Violence and Social Impact’. In: J.C. Schoolar & C.M. Gaitz (eds.), Research and the Psychiatric Patient. New York: Brunner & Mazel.
  4. Marzuk, P.M., K. Tardiff & C.S. Hirsch (1992) ‘Th e Epidemiology of Murder-Suicide’. Journal of the American Medical Association, 267, 3179-3183.
  5. Milroy, C.M. (1993) ‘Homicide Followed by Suicide (Dyadic Death) in Yorkshire and Humbershire’. Medicine, Science and the Law, 33, 167-171.
  6. Nieuwbeerta, P. & G. Leistra (2003) ‘Moord en doodslag in Nederland. Een overzicht van alle zaken in de perio de 1992-2001’. Tijdschrift voor veiligheid en veiligheidszorg, 2, 36-57.
  7. Postulart, M. & P. Nieuwbeerta (2007) Moord en zelfdoding 1992-2006. Codeboek en documentatie.Leiden: NSCR. Interne Publicatie.