Behandeling Van Suicidaal Gedrag Bij Jongeren

Powerpoint Behandeling van suïcidaal gedrag bij jongeren

Synthese Behandeling van suïcidaal gedrag bij jongeren

1. Inleiding

Dit hoofdstuk valt uiteen in drie grote delen.
Het eerste deel gaat vooral over adviezen voor het omgaan met suïcidale jongeren. Het tweede deel vertelt hoe een acute crisis wordt afgewend. Het derde en laatste deel beschrijft kort de behandeling van suïcidaal gedrag en de onderliggende problematiek.

2. Bejegening van suïcidale jongeren

Er zijn veel jongeren die zichzelf opzettelijk beschadigen. Dit gedrag kan voorafgegaan zijn of gepaard gaan met suïcidale gedachten. De begrippen “opzettelijke zelfbeschadiging” en “suïcidaliteit” zijn dan ook nauw met elkaar verbonden. Dit komt omdat men meestal met dezelfde onderliggende motieven kampt.

Men veronderstelt dat er in elke klas van het Hoger Onderwijs wel jongeren zijn die kampen met deze suïcidale gedachten, of een geschiedenis hebben met suïcidaal gedrag. Dit gedrag komt meer voor bij meisjes, dan bij jongens.
Het is heel belangrijk om de juiste jongeren te benaderen, want niet bij elke jongere is er sprake van levensbedreigende intenties of structurele suïcideproblematiek. Om dit goed te kunnen doen, is er een zeker professionele attitude vereist. Men spreekt dan ook vaak van een basishouding waarbij de hulpverlener aan bepaalde zaken moet voldoen:
*) Empathie: het kunnen ‘mee-ervaren’ van wat de jongere zelf ervaart.
*) Echtheid: het communiceren van de werkelijke, eigen gevoelens en gedachten.
*) Niet-bezitterige warmte: Betrokkenheid met de jongere zonder daarbij de intentie te hebben om deze naar eigen normen te willen veranderen.
*) Inzoomen: zorgvuldig observeren, inventariseren, door gedetailleerd door te vragen en mee te denken.

Het is van cruciaal belang dat de professionals een kwalitatief goed contact onderhouden met de jongere. Hierbij is het vooral belangrijk dat men een open-niet veroordeelde houding inneemt en dat men de problemen en gevoelens van de jongere ernstig neemt.
De jongere willen helpen, loopt niet altijd van een leien dakje. Soms kan je zorgen voor vervreemding van het contact. Dit kan zijn doordat je de jongere te hard probeert te overtuigen van de waarde van het leven, maar op dat moment is dat oordeel niet aan hem besteed en zal hij zich vooral onbegrepen voelen.
Met ander woorden, de professional moet vooral niet-veroordelend, betrouwbaar en capabel zijn om hulp te verlenen.

Om tot de juiste antwoorden te komen, is vooral een directieve manier van handelen en vragen vereist. Hierbij wordt niet rond de pot gedraaid, maar worden de zaken bij naam genoemd. Deze manier van vragen en handelen zorgt meestal voor opluchting langs de kant van de jongere, omdat het een hele opluchting kan zijn om op een open manier te kunnen praten.

3. Aanpak van suïcidale crisis

Het is zinnig om het in kaart brengen van suïcidaliteit te onderscheiden van diagnostiek. Op grond van het onderzoek naar suïcidaliteit werkt men vooral aan een goede werkrelatie, terwijl men op grond van diagnostiek vaak besluit over de aard, de duur en de intensiteit van de behandeling.

3.1 Suïcidaliteit bespreekbaar maken

De belangrijkste motieven en achtergronden van suïcidaal gedrag zijn meestal niet direct zichtbaar, maar bevinden zich in de gedachte-en gevoelswereld van de jongere. Het is van belang om als hulpverlener deze wereld zo veel mogelijk te leren kennen. Het persoonlijk gesprek lijkt hiervoor de beste manier.

Scholen dienen hun zorgstructuur op orde te hebben. Dat wil zeggen, dat hun leerlingen bij iemand terecht moeten kunnen om hun problemen te bespreken. De meeste jongeren zullen nooit zelf naar iemand stappen om hun sombere en hopeloze gedachten te bespreken, vandaar dat het aan te raden is om af en toe jongeren uit te nodigen voor een gesprek.
Om uit zo een gesprek uit te maken of jongeren kampen met suïcidale gedachten of gedragingen, maakt men gebruik van vragenlijsten, maar deze zijn natuurlijk niet altijd even betrouwbaar.
Jongeren die een suïcidepoging overwegen, klagen meestal over somberheid, leegte en hopeloosheid. Als dit gedrag is vastgesteld, is het aan de professionals om uit te maken hoe ernstig deze situatie is. Men kan er over het algemeen van uitgaan dat naarmate fantasieën meer uitgewerkt zijn tot concrete plannen, de kans op een daadwerkelijke poging groter is.

3.2 Interventies

Een opname kan vrijwillig plaatsvinden, of onvrijwillig via een inbewaringstelling of rechterlijke machtiging.
De rol en de invloed van de ouders verschilt naargelang de leeftijd van hun kind.
Tot 12 jaar: Toestemming nodig van de ouders of de voogd. De ouders hebben een belangrijke stem bij onvrijwillige opname.
Vanaf 12 jaar: Kind heeft juridische inspraak en kan zich tegen een onvrijwillige opname verzetten. De ouders of voogd worden gehoord door de rechter.
Vanaf 18 jaar: Ouders hebben geen doorslaggevende stem meer.

Wanneer er geen sprake is van een opname, dient men in de ambulante sfeer naar oplossingen te zoeken. Een eerste stap hierin is het zoeken van zoveel mogelijk vertrouwenspersonen. Ook het bieden van structuur is belangrijk. Een derde en laatste stap zijn de vervolgcontacten. Deze moeten nog lang nadat de suïcidale crisis afgewend is, blijven verderlopen.

4. Behandeling van suïcidaliteit bij jongeren

4.1 Buiten de GGZ

Als de suïcidaliteit als minder ernstig beoordeeld wordt en er geen sprake is van onderliggende psychiatrische problemen, dan volstaat het soms om een paar goede gesprekken te voeren met professionals. Deze professionals hebben primair een taak om de ernst van de situatie in de schatten. Het doel van deze beperkte begeleiding is om de huidige problemen aan te maken en te zoeken naar andere oplossingsstrategieën.
Een andere manier van oplossen, is door het gebruik van het online aanbod. Hierbij kunnen de jongeren hun gedachten en gevoelens kwijt door te chatten of te e-mailen met hulpverleners.

4.2 Binnen de GGZ

*) Cognitieve gedragstherapie (CGT):
Hierin staat het veranderen van de negatieve gedachten van de jongere over zichzelf, de omgeving en de toekomst centraal.
Het doel van deze behandeling is het zelfbeschadigend gedrag te stoppen door midden van het veranderen van disfunctionele cognities, regulering van emoties, vaardigheidsoefeningen en herstel van relationele problemen.

*) Dialectische gedragstherapie (DGT):
Centraal in deze benadering staat dat van elk gedrag de functie wordt onderkend. Suïcidaal gedrag is daarin disfunctioneel oplossingsgedrag bij het hanteren van pijnlijke, negatieve emoties.

*) Farmacologische therapie:
Voor jongeren ontbreken deze studies.
Wel er is veel discussie over de mogelijke toename van suïcidaliteit bij het gebruik van met name serotonineheropnameremmers bij depressieve adolescenten.

*) Suïcidale jongeren in de klinische setting:
Er dienen een paar richtlijnen altijd gevolgd te worden bij het omgaan met suïcidale jongeren in een gesloten setting. Hoewel we volledige veiligheid nooit kunnen garanderen, moeten middelen om suïcide mee te plegen zo min mogelijk toegankelijk zijn voor de jongere.
Bijvoorbeeld: Giftige stoffen moeten worden afgesloten, er mogen geen messen of wapens aanwezig zijn, ook plekken die geschikt zijn voor ophanging vragen aanpassing, …
Er dient regelmatig met de jongere gepraat te worden over suïcidaliteit, zodat men de ernst van de zaak kan inschatten. Deze ernst kan een belangrijke overweging zijn bij het ontslaan van de jongere uit de kliniek. Na het ontslag is de bereikbaarheid van de hulpverlener nog steeds noodzakelijk. Het is aan te raden een vast aantal follow-up gesprekken te plannen, waarin ook de suïcidaliteit besproken wordt.

4.3 Prognose

De prognose van niet-dodelijk suïcidaal gedrag bij jongeren is niet altijd negatief. Slechts een klein deel van de jongeren die zichzelf opzettelijk beschadigd, sterft uiteindelijk aan zelfdoding. Bij jongeren die zich herhaaldelijk en met steeds zwaardere methoden beschadigen, loopt het sterftecijfer door suïcide sterk op.

5. Bronnen

1. Backer, H.S., Miller, A.L. & Van Den Bosch, L.M. (2009). Dialectische gedragstherapie bij adolescenten; een literatuuronderzoek. Tijdschrift voor psychiatrie, S1(1), 31-41.

2. Elling, MW. & Minderaa, R.B. (2009). Zicht op kennis, beschikbare diagnostische instrumenten en interventies voor de jeugd-ggz. Deel I, beschrijving. Amsterdam: Landelijk kenniscentrum Kinder- en jeugdpsychiatrie.

3. Linehan, M.M. (1993). Skills training manual for treating borderline personality disorder. New York: Guilford Press.

4. Miller, A.L. (1999). DBT-A: A new treatment for parasuicidal adolescents. American Journal of Psychotherapy, S3, 413-417.

5. Moller, H.J., Baldwin, D.S., Goodwin, G., Kasper, S., Okasha, A., Stein, D.J., e.a (2008). Do SSRI’S or antidepressants in general increase suicidality? WPA section on pharmacopsychiatry: Consensus statement. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience. 258 Suppl 3, 3-23.

6. Oenen, EJ., Van Dam, A., Van Bernardt. C. & Van Der Post, L. (2007). Spoedeisende ambulante hulp bij suïcidepogingen en levenstwijfel. In Van Heeringen, C. (red.), Handboek suïcidaal gedrag (pp. 189-230). Utrecht: De Tijdstroom.

7. Slee, N. (2008). Cognitive-behavioral therapy for deliberate self-harm. Proefschrift. Leiden: Universiteit Leiden.

8. Tandt, H., Audenaert, K. & Van Heeringen, C. (2009). SSRI’S en suïcidaliteit bij volwassenen, adolescenten en kinderen. Tijdschrift voor psychiatrie, S1(6), 387-393.